“Nog een paar bochtjes en dan kun je het paard zien,” roept mijn collega. Het is een mooie dag in september 2006 en we zijn een dagje zeilen.
Wij betekent: alle polikliniekassistentes van het ziekenhuis waar ik werk plus de doktersassistentes van de omliggende huisartspraktijken.
Gezien de grootte van de groep zijn er drie zeilschepen en we boffen; het is prachtig zeilweer. Het is helder, er staat een straf windje en het zicht is uitstekend.
Gezamenlijk gniffelen we om de dokters voor wie we werken, om hun snibbigheid en andere eigenaardigheden.
Voor alles zijn wij er als echte doktersassistentes (plus Joop, de enkele meneer in het genootschap) al na een ochtendje debatteren uit: als wij de praktijk zouden leiden, dan zou het natuurlijk allemaal beter gaan. Er zouden geen wachttijden meer bestaan en zouden uitsluitend blije patiënten zijn.
Anderzijds weten we natuurlijk ook dat we diep in ons hart geen van allen dokter zouden willen, kùnnen zijn want dan zijn we immers net als…. precies.
Die paar bochten verder worden wat rondjes over het water. Niet erg, ik heb het naar mijn zin op de intens lange driemaster, waarvan de witte zeilen klapperen in de wind, die over het IJsselmeer wappert. Ik ben wel benieuwd. Een paard aan het water, ik kan me er niet zoveel bij voorstellen. Hoe leeft zo’n beest, op een eiland? Hoe krijgt hij voer? Krijgt hij aandacht van andere mensen of dieren om hem heen? Allemaal prangende levensvragen die door mijn gedachten waaien, terwijl ik mijn ogen bedek met mijn zonnebril vanwege de schittering in het water.
Even later ligt de schuit stil. Langzaam varen we in driemanschap zij aan zij, minderen vaart en houden opnieuw stil, dit keer voor een pittoresk vuurtorentje, wat aan een schiereiland lijkt te zijn vastgemaakt.
Vanuit het voormalig ruim van het schip, tegenwoordig kombuis en voorraadkamer, komen borden naar boven, bestek en grote manden gevuld met alle soorten brood die je kunt verzinnen. Even later volgen schalen met warme gerechten en nog iets later slurpen alle doktersassistenten, gezellig keuvelend, voorzichtig van een kom dampende soep.
“Het blijft bijzonder he, dat paard,” hoor ik naast me. Als door een wesp gestoken schiet ik overeind, echter, geen paard te zien.
“Het is de vuurtoren mop,” hoor ik Joop, de enige meneer in het gezelschap, tegen me zeggen.
Niks paard. Verbijsterd ga ik zitten, eet mijn soep met lange tanden en neem me voor om de volgende keer voorafgaand aan het bezoeken van een bijzonder evenement of iets dergelijks vooraf eerst de plaats van bestemming te googelen.
Noot: Dit stuk verscheen eerder op Lettersmid. Vandaag fietsten manlief en ik over Marken. Een tochtje naar de vuurtoren (daar lees je dus niks over ‘n Paard) mocht natuurlijk niet ontbreken.