“Ga weg,” roep ik tegen de plint. Een dikke mier staat voor de ingang van het nest, dat voor de buitenwereld is verstopt maar hij en ik weten waar hij woont. Hij schudt zijn oude grijze hoofd.
“Hier hebben we het warm en er is voldoende te eten,” zegt hij rustig.
“Ja hallo, dat weet ik zelf ook wel,” antwoord ik een beetje bozig. “Dat is óns eten.”
“Dat zal,” zegt de mier, “maar toevallig kunnen wij hier overal bij en bovendien zijn jullie overdag naar het werk. Dus wie let ons? Zij daar in elk geval niet.” Hij wijst met een bovenpoot naar onze honden, die in een zonnetje op de bank liggen te slapen. Meer nog: snúrken.
Ik frons. “Wat vinden jullie echt het aller-allerlekkerste om te kanen, als wij er niet zijn? Waar doe je je nou het meest tegoed aan? Wat is de ultieme kick?” vraag ik, in een poging het gesprek een andere wending te geven.
“Vruchtenhagel, op een zacht romig bedje van pindakaas,” zucht de grote grijze mier. Tot mijn verbazing drupt er wat kwijl uit zijn mond. “Oh ja. En anijshagel. Dat vinden wij óók heerlijk,” verzucht hij grijnzend.
“En als ik dat allemaal nou eens dagelijks op een bordje buiten zet?” opper ik voorzichtig. “Natuurlijk laag bij de grond, voor de kieren van de plantenbak. Zodat de muizen er geen vat op hebben. Of misschien nog wel beter ín de plantenbak, zodat jullie een intensieve samenwerking met de bijen en hommels kunnen bewerkstelligen?” vraag ik.
De mier kijkt schuin. Blijkbaar heb ik een gevoelige snaar geraakt. Ik heb ineens zijn volle aandacht.
“Wat mij betreft hoeven jullie niet dood. Onze tuin is groot genoeg. Ik houd wel van een beetje magisch micro-organistisch leven in mijn tuin. In samenwerking, niet in overwoekering. En nog iets: ik wil jullie niet in mijn keuken. Dáár trek ik een grens,” zeg ik dreigend, in de hoop indruk te maken.
“Snap ik,” zegt de mier. “Ik overleg even met Trudy, mijn vrouw. Zij bepaalt.”
“Doe er een hondenbrokje bij en we hebben een deal,” klinkt het vanuit de plint.
Verbluft zit ik op mijn knieën op de vloer. De plint zwijgt. Niks mier.
Gisteren ontdekten we mieren in huis. Ze krioelden over de vloer, kwamen vanonder de plint. Iemand uit mijn social media tijdlijn opperde om gewoon vriendelijk aan de mier te vragen, om op te zouten. Zo ontstond een mierendialoog. Beter dan gemier over mieren, toch?
Is er niemand met grensoverschrijdend gedrag als ‘mierenneuken’ in de buurt daar schrikken ze vast van terug.
ot: Lieverd ik vind één schipbreuk wel genoeg, maar dank voor je reactie. Het stel is nog niet thuis …
Hier in huis wordt niet (meer) gemierenneukt. Wel doen we aan muggenzifterij en ijsberen we een rondje om het beton als we het niet meer weten.
😉