Het gebeurde vanmorgen zomaar weer. Even nadat ik een grote zucht des levens had geslaakt, fladderde er een bontgekleurde vlinder om mijn hoofd, om zich even later op de uitbundig bloeiende witte lobelia te nestelen.
Dat klinkt gek in oktober. Toch is het zo; in de bloembak die de schutting overgroent, bevindt zich een meer dan uitbundig bloeiende lobelia. De vlinder, een Atalanta, leek aarzelend op mij te wachten en toen ik me op het bankje voor het schuttingbloemperk liet zakken, kwam ze in beweging.
Opnieuw fladderde ze een rondje om mijn hoofd, landde op het puntje van de bank naast mij en bleef zitten. Een ogenblik later fladderde ze weg, richting de vijver. Toen ik verbaasd opstond om de tuin te verder te inspecteren op dood blad, verstopping en andere herfstige narigheid, was de vlinder in geen velden of wegen te bekennen. Geen wonder want het was behoorlijk fris met een waaierig windje plus een lichte bui.
Om mijn hoofd fladdert een setje koolwitjes. Wanneer ik mijn kinderhand uitstrek, landt een van de twee sierlijk op de rug ervan. Voorzichtig wapper ik met mijn vingers om de vlinder te laten wegvliegen want eigenlijk vind ik het best eng. Elders in de tuin wiegen Atalanta’s op de pioenrozen, die achterin de tuin staan, bedwelmd door de zoete geur. Het koolwitje heeft mijn vinger vastgeklemd met haar pootjes en wil niet vertrekken. Ik gil het uit, weg met haar! Vlieg, in vredesnaam, vlieg! In paniek fladdert het koolwitje zenuwachtig omhoog, stopt acuut met bewegen en valt op de grond. Ik raap haar op, dit was ook niet de bedoeling. Voorzichtig zet ik haar op het schildersverdriet, dat als een roze slingerrand om het garageperk lijkt te zijn geweven.
Ik schrik wakker uit mijn overpeinzing en ik ken het antwoord op de vraag die zich al een tijdje in mijn hoofd heeft geparkeerd, als ongenode gast. Het is niet te bevatten hoe prachtig de tuin is geworden. Er is niks wezenlijks veranderd behalve dat ik er veel meer tijd, liefde en aandacht heb ingestoken dan andere jaren. Anno tweeduizendveertien. Het jaar waarin ik blijkbaar van mijn tuin ging houden. En zij van mij. Wederzijds respect.
Het is evenwicht. Balans. Weegschaal in beweging. Met hier en daar een levend teken van buitenaf. Het is goed.
Heel goed.