Een nacht in maart, 1987 (2)

Het woord condoleren komt niet bij me binnen. Ik vang iets anders op en het klinkt als feliciteren. “Vertelt u het haar, of zullen wij?” vraagt de andere agent. “Laat mij maar”, antwoordt mijn moeder.

Nog voor ze kan beginnen onderbreek ik haar. Boos schreeuw ik dat het klaar is met het gezeur, er moeten inbrekers worden gevangen.

“Je vader leeft niet meer, hij heeft een hartstilstand gehad” vertelt moeder klinisch. Ik antwoord haar dat ik het begrijp, ik zou me ook doodschrikken van zoveel inbrekers. Mijn moeder zegt: “Je begrijpt het niet, er zijn en er waren geen inbrekers”.


“Wel”, schreeuw ik. “Waarom is er zoveel politie voor de deur en wat doen ze binnen? Waarom hoor ik gestommel boven?”
Ik wil naar boven rennen, maar een agent houdt me tegen.
Moeder zegt niets, ze zucht even en kijkt weg. Een van de agenten neemt het van haar over. “Luister even naar je moeder, meisje, je vader leeft niet meer. Er zijn geen inbrekers”


Nog steeds hoor ik gestommel boven. Niemand anders lijkt het te horen en niemand lijkt te begrijpen wat er aan de hand is. Ik ga zitten, in dezelfde film als mijn moeder, al heb ik geen idee waar hij over gaat en hoe deze scène verder loopt.

Even later komt er nog een man naar beneden. Het blijkt de schouwarts te zijn. Hij vraagt aan mijn moeder, of ze nog naar boven wil om afscheid te nemen. Ze schudt van nee, dat wil ze niet. Ook aan mij vraagt hij of ik mijn vader nog wil zien.

Ik reageer niet want als niemand mij antwoorden geeft, dan houd ik ook lekker mijn mond. We hadden verdomme ruzie om een bord spuitjes, daar ga je toch niet dood van? Niks wil ik, helemaal niks. Ik wil dat iedereen ophoepelt. En ik wil niet naar mijn vader kijken, voor hetzelfde geld begint hij weer te schreeuwen om dat achterlijke bord met spruitjes.

Het rommelt nog steeds boven. Ik blijf in de kamer zitten, vraag agenten honderduit over hoe de inbrekers zijn binnengekomen en hoe ze eruit zien. Of ze in het busje zitten, dat nog buiten staat. Dat mijn vader zeker gewond is geraakt, vandaar die ambulance. Natuurlijk, hij moest het huis verdedigen, en ons ook. Eindelijk krijgt een van de agenten door, dat de scène aan mij voorbijgaat, dat de boodschap niet doorkomt en dat ik niets van deze slechte film snap.

Hij neemt me apart en is de eerste van het bataljon mannen die de moeite neemt om me aan te kijken. Geduldig legt hij mij uit, dat er helemaal nooit sprake van inbrekers is geweest. Er zijn geen mensen binnengedrongen en er is niets gestolen.
Hij vertelt op eenvoudige wijze dat mijn vader simpelweg in zijn slaap aan een hartstilstand is overleden. Het was in vijf minuten gebeurd, mijn moeder heeft niets meer kunnen doen. Ze heeft de huisarts en de politie gebeld voor hulp, maar niemand kon meer iets doen. Er valt niemand iets te verwijten, deze dingen gebeuren. Een kwestie van stomme pech.

Uit mijn ooghoek zie ik plots iets bewegen. Nog altijd bang voor inbrekers wil ik opspringen maar ik lijk vast te zitten aan mijn stoel. Ik zie dat twee onbekenden heel voorzichtig een smal bed door de voordeur naar buiten tillen. Er lijkt iets op het bed te liggen, met daaroverheen een wit laken. Behoedzaam wordt het geheel in het grijze busje met de zwarte vlaggetjes getild. De achterklep wordt gesloten. De chauffeur ontsteekt de lichten en het busje verdwijnt in de nacht.

Het is het laatste dat ik van mijn vader zie, al besef ik dat pas veel later op die ochtend in maart, wanneer de eerste schemering van het ochtendlicht zich voorzichtig aandient.

Dit jaar is het 35 jaar geleden dat mijn vader overleed. Inmiddels ben ik langer zonder dan met mijn vader. Het was een ingrijpende gebeurtenis, die ongelooflijk veel impact op mijn (gevoels)leven heeft gehad, en nog altijd heeft. Pas in 2010, toen ik veertig werd kon ik woorden vinden om het verhaal van deze nacht te vertellen.

Door Odette

Hoi! Ik ben Odette en sinds 2006 blog ik over alles wat me beweegt.