Zojuist mijn harige dochters afgeleverd bij de dierenarts. Onder narcose worden hun gebitten gereinigd en hier en daar zal er wat worden getrokken. Of geëxtraheerd. Het is niet de eerste keer; twee jaar geleden hebben ze ook al wat tanden en kiezen ingeleverd. Het is een gek gezicht als je hond thuiskomt met een gebit als een fietsenrekje.
Omdat ze allebei zwarte nageltjes hebben leek het me dit keer een mooie gelegenheid om ook de nagels te laten knippen. Meestal doe ik het zelf en ben ik met een grove vijl in de weer, maar het is een langdurige klus en geduld is geen eigenschap die werd meegegeven aan onze honden.
Tussen 8 en half 9 mag ik ze brengen en ik merk dat ik meer gespannen ben dan ik wil toegeven. Het is ook wat, samen zijn de dames net vijfentwintig jaar geworden, dus ze zijn niet heel jong meer. De ene heeft een hartruis en de ander is chronisch te zwaar.
Of ik nog allerlei onderzoeken vooraf wil. Ik leg uit dat ik dat na vier weken nadenken nóg niet weet. De dierenarts knikt begrijpend. Ik vind het een duivelse vraag. Wat als je iets vindt waardoor de operatie niet kan doorgaan? Op zich niet erg, maar hoe moet het dan met de ontstekingen in de kaak, die weer problemen met het hart kunnen veroorzaken? Ik ratel maar door. Een dampkring van ellende, vind ik zo’n onderzoek vooraf.
De dierenarts begrijpt het volkomen. Ik leg uit, dat ze beiden een fantastisch leven hebben gehad en ik ze geen onnodig ingewikkelde ingrepen wil laten ondergaan. Dat als ze onder narcose een hartstilstand of stuip krijgen, ik ze de hondenhemel gun en de vrijheid, in plaats van een leven vol pillen en ingetogenheid.
“Er zijn niet veel mensen die dit vrijuit durven uitspreken,” zegt de dierenarts, terwijl ze me aankijkt.
“Natuurlijk wil ik dat ze 100 worden en thuis in hun slaap overlijden,” zeg ik er achteraan. “Maar ik weet ook dat ze oud zijn, en niet meer in goede conditie. Dat los ik niet op door ze met alle geweld in leven te willen houden met allerlei ingrepen of medicijnen.”
De dierenarts knipoogt. “Ik weet dat hier mensen rondlopen die iets vinden van hun gewicht. Maar maakt u zich geen zorgen, uw kinders hebben tijdens ons gesprek verschillende keren het parcours van deze onderzoekskamer afgelegd zonder hijgen, en dat in deze temperaturen. Oud en taai.”
Opgelucht en met een grijns fiets ik met een leeg kratje naar huis. Ergens weet ik dat ze taaie rakkers zijn. Eenmaal thuis steek ik de sleutel in het slot en word ik overvallen door de oorverdovende stilte en een overschot aan tijd.